Het verschil tussen melk en vast voedsel. Door Leendert Reek
De algemene opvatting over het verschil tussen de 'melk en het vaste voedsel' waar Paulus over spreekt in zijn brieven is dat de 'melk' oppervlakkige studie van het Woord is en het 'vaste voedsel' een diepere studie. Of in ieder geval iets die daarop neer komt; het verschil tussen basisprincipes en diepere geloofsgeheimen. Een diepere studie van de teksten over 'melk en vast voedsel' wijst echter een andere kant op. Zo zien we dat in 2 van de boeken in de Bijbel gezegd wordt dat de lezers niet toe zijn aan vast voedsel en dat dit dus ook niet gegeven kan worden. Dat zou betekenen dat er in deze boeken geen vast voedsel te vinden is. Als vast voedsel de diepe geloofsgeheimen zijn of de diepere studie, dan kán je geen geheimen vinden of diepe studie doen in de 1e brief aan de gemeente van Korinthe en in de brief aan de Hebreeën! Ik zal eerst maar de teksten uit 1 Korinthe en Hebreeën citeren.11 Over hem hebben wij veel dingen te zeggen, die moeilijk zijn om uit te leggen, omdat u traag geworden bent in het horen. 12 Want hoewel u, gelet op de tijd, leraars zou moeten zijn, hebt u weer iemand nodig die u onderwijst in de grondbeginselen van de woorden van God. U bent geworden als mensen die melk nodig hebben en niet vast voedsel. 13 Ieder immers die van melk leeft, is onervaren in het woord van de gerechtigheid, want hij is een kind. 14 Maar voor de volwassenen is er het vaste voedsel, voor hen die hun zintuigen door het gebruik ervan geoefend hebben om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad. 1 Laten wij daarom het eerste onderwijs met betrekking tot Christus laten rusten, en doorgaan tot de volmaaktheid, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, 2 van de leer van de dopen, van de handoplegging, van de opstanding van de doden en van het eeuwig oordeel. (Hebreeën 5:11-6:2)
1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot mensen die geestelijk zijn, maar als tot mensen die nog vleselijk zijn, als tot jonge kinderen in Christus. 2 Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet, 3 want u bent nog vleselijk. Als er immers onder u afgunst is en ruzie en tweedracht, bent u dan niet vleselijk en wandelt u dan niet naar de mens? 4 Want als iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet vleselijk? 5 Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft? 6 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien. 7 Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien. 8 En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning. 9 Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú. (1 Korinthe 3:1-9)
Zie je hoe er in Hebreeën staat: 'U bent geworden als mensen die melk nodig hebben en niet vast voedsel.' (5:12) en in 1 Korinthe: 'Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet' (3:2) We leren hieruit dat er in deze twee brieven alleen melk te vinden is. En dat terwijl er toch op diepe dingen wordt ingegaan. Wat nou als het iets anders betekend? Is er nog een andere mogelijkheid? Natuurlijk, anders zou ik niks te schrijven hebben. Ik wil laten zien aan de hand van Hebreeën wat ik denk dat het antwoord is. Maar eerst laat ik Jezus aan het woord:
Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng.
(Johannes 4:34)
Zou het kunnen dat dit ook voor ons geldt? Kijk met mij in Hebreeën 5, ik begin in vers 12:
[Want hoewel u, gelet op de tijd, leraars zou moeten zijn, hebt u weer iemand nodig die u onderwijst in de grondbeginselen van de woorden van God. U bent geworden als mensen die melk nodig hebben en niet vast voedsel.] De mensen tegen wie gesproken wordt horen het woord te onderwijzen, maar in plaats daarvan hebben ze het nodig om opnieuw te horen. Dat wordt het 'melk nodig hebben' genoemd. Onderwijzen in tegenstelling tot onderwezen worden staat hier in verhouding met het vaste voedsel en de melk.
Vers 13: [Ieder immers die van melk leeft, is onervaren in het woord van de gerechtigheid, want hij is een kind.] Melk is onervaren zijn. Ervaren zijn betekent 'door ervaring geleerd'
(Strong: G552: ἄπειρος – ontkennende vorm van G3984: πεῖρα 1 proef, proefneming, ervaring, poging 2 iets proberen, het met iets of iemand proberen 3 de proef met iets nemen 4 ervaren, door ervaring leren kennen) Eigenlijk kan je dus lezen: Iemand die van melk leeft heeft het woord niet uitgeprobeerd, hij heeft er geen ervaring mee opgedaan, hij heeft het niet op de proef gesteld.
Vers 14: [Maar voor de volwassenen is er het vaste voedsel, voor hen die hun zintuigen door het gebruik ervan geoefend hebben om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad.] Hier zien we weer dat het gebruik van het woord voedsel oplevert. Als je het woord in de praktijk gaat brengen wordt je volwassen, en daardoor zal je geoefend worden om het verschil te zien tussen goed en kwaad. Wat het in feite zegt is dit: 'wees daders van het Woord en niet alleen hoorders. Anders bedriegt u uzelf.' (Jakobus 1:22)
Laten we nu eens in 1 Korinthe 3 kijken naar wat je niet moet doen.
Vers 2 en 3: [Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet, want u bent nog vleselijk. Als er immers onder u afgunst is en ruzie en tweedracht, bent u dan niet vleselijk en wandelt u dan niet naar de mens?] Als je vleselijk bent ben je nog niet toe aan vast voedsel. En ruzie is daar een kenmerk van. Als je naar hoofdstuk 13 van hetzelfde boek kijkt kan je zeggen dat het ontbreken van de liefde het kenmerk is.
Vers 4: [Want als iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet vleselijk?] Dit is waar er ruzie over was, dit was waardoor er twee groepen ontstonden. De ene groep zei: 'Wij zijn volgelingen van Paulus' terwijl een andere groep zichzelf de volgelingen van Apollos noemden.
Vers 5: [Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft?] En dit is dus waarom het vleselijk is: omdat Paulus en Apollos het geloof van de Heere gekregen hebben, en dienaren zijn van Iemand die hoger is, namelijk Christus.
Vers 6-7: [Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien. Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien.] God geeft de groei, we zijn niet van Paulus, en niet van Apollos, we zijn van God zelf! We moeten ons niet noemen naar wat op aarde is maar naar God. Ik ben niet van Paulus, ik ben niet van Apollos, ik ben niet van Calvijn en ook niet van Luther, nee ik ben niet van Curry Blake en zelfs niet van mijzelf. IK BEN VAN GOD!
Vers 8: [En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning.] Ook is het zo dat Paulus en Apollos samen één zijn. In Christus is er geen onderscheid tussen hen. Het is vleselijk om dingen die God samengevoegd heeft weer uit elkaar te trekken alsof ze tegengestelden zijn. Hoewel er wel verschillen zaten in de positie en waarschijnlijk ook in de onderwijzingen van deze twee mensen vertegenwoordigden ze beiden dezelfde God. Hierbij durf ik de volgende vraag te stellen: Jood en Griek zijn één in Christus (Galaten 3:28) ben je dan niet vleselijk als je zegt dat sommige beloftes alleen gelden voor Joden of alleen voor Christenen? Als je bijvoorbeeld zegt dat regels uit Jakobus niet gelden voor de alledaagse Christen omdat het geschreven is aan de twaalf stammen in de verstrooiing? Is het niet vleselijk om te zeggen dat beloftes van vroeger niet meer gelden voor vandaag terwijl de Bijbel stelt dat net nieuwe verbond een verbond is met betere beloftes dan het oude(Hebreeën 8:6) en een eeuwig verbond is(Hebreeën 13:20). Over die beloftes staat het volgende geschreven: 'Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons.' (2 Korinthe 1:20) Zou het niet vleselijk zijn als je onderscheid gaat maken tussen die dingen terwijl God gezegd heeft dat het een eeuwig verbond zou zijn, waarin in Christus alle volkeren gezegend zijn en allen één zijn en zij allen kinderen van Abraham zullen zijn die in Hem geloven! (Galaten 3)
Terug naar 1 Korinthe hoofdstuk 3:
Vers 9: [Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú.] De 'wij' in deze zin gaat over Paulus en Apollos terwijl de 'u' gaat over de mensen in Korinthe. Paulus en Apollos zijn toe aan vast voedsel terwijl de Korinthiërs nog melk nodig hebben. En hier lezen we dat Paulus zichzelf een medearbeider noemt en de Korinthiërs een akker. Hij is degene die de arbeid doet en zij zijn degene aan wie gebouwd worden, degene die bevochtigd worden als een akker. Dit is degene die nog niet toe is aan het arbeiden. Daarmee komen we terug bij de woorden van Jezus. 'Mijn voedsel is het doen van de wil van Mijn Vader.' En ons vaste voedsel is het doen van het Woord dat we in de Bijbel vinden, de wil van de Vader.
31 En intussen vroegen de discipelen Hem: Rabbi, eet toch iets. 32 Maar Hij zei tegen hen: Ik heb voedsel te eten waarvan u geen weet hebt. 33 De discipelen dan zeiden tegen elkaar: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht? 34 Jezus zei tegen hen: Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng. 35 Zegt u niet: Nog vier maanden, en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Sla uw ogen op en kijk naar de velden, want zij zijn al wit om te oogsten. 36 En wie oogst, ontvangt loon en verzamelt vrucht voor het eeuwige leven, opdat zich samen verblijden zowel wie zaait als wie oogst. 37 Want hierin is de spreuk waar: De één zaait, de ander oogst. 38 Ik heb u uitgezonden om te oogsten waarvoor u zich niet hebt ingespannen; anderen hebben zich ingespannen en u hebt de vrucht van hun inspanning binnengehaald. (Johannes 4:31-38)
Zien we in de tekst van Jezus dat niet ook, als je goed kijkt in vers 35 zegt Hij dat het tijd is om te oogsten. In vers 36 staat er dat je vrucht verzameld als je oogst. De zaaier en degene die oogst zijn niet altijd dezelfde, zoals je ook in 1 Korinthe 3:6-7. Maar het is God die laat groeien. En de discipelen zijn uitgezonden om te oogsten (vers 38) en daarmee betrekt Jezus het verhaal van het voedsel direct op de discipelen zelf betrokken. De vrucht van de Geest is: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Hieraan herkennen wij de boom! Hieraan herkennen wij ons voedsel!
Conclusie: Het doen van het woord is het vaste voedsel en zijn de vruchten van ons geloof. Het heeft niets te maken met dieper graven in de schriften maar wel met het toepassen van de schriften. Doen wat Jezus opgedragen heeft om te doen en te worden als Hij in werken(Johannes 14:12, 17:18, Efeze 4:15, Markus 16:17-18) en in karakter(Romeinen 8:29, Efeze 4:15, 1 Korithe 3:18, Filippenzen 2:5).
Wees gezegend allemaal! Ik hoop dat iemand er iets van geleerd heeft.
Tot de volgende keer
Leendert Reek.
1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot mensen die geestelijk zijn, maar als tot mensen die nog vleselijk zijn, als tot jonge kinderen in Christus. 2 Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet, 3 want u bent nog vleselijk. Als er immers onder u afgunst is en ruzie en tweedracht, bent u dan niet vleselijk en wandelt u dan niet naar de mens? 4 Want als iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet vleselijk? 5 Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft? 6 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien. 7 Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien. 8 En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning. 9 Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú. (1 Korinthe 3:1-9)
Zie je hoe er in Hebreeën staat: 'U bent geworden als mensen die melk nodig hebben en niet vast voedsel.' (5:12) en in 1 Korinthe: 'Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet' (3:2) We leren hieruit dat er in deze twee brieven alleen melk te vinden is. En dat terwijl er toch op diepe dingen wordt ingegaan. Wat nou als het iets anders betekend? Is er nog een andere mogelijkheid? Natuurlijk, anders zou ik niks te schrijven hebben. Ik wil laten zien aan de hand van Hebreeën wat ik denk dat het antwoord is. Maar eerst laat ik Jezus aan het woord:
Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng.
(Johannes 4:34)
Zou het kunnen dat dit ook voor ons geldt? Kijk met mij in Hebreeën 5, ik begin in vers 12:
[Want hoewel u, gelet op de tijd, leraars zou moeten zijn, hebt u weer iemand nodig die u onderwijst in de grondbeginselen van de woorden van God. U bent geworden als mensen die melk nodig hebben en niet vast voedsel.] De mensen tegen wie gesproken wordt horen het woord te onderwijzen, maar in plaats daarvan hebben ze het nodig om opnieuw te horen. Dat wordt het 'melk nodig hebben' genoemd. Onderwijzen in tegenstelling tot onderwezen worden staat hier in verhouding met het vaste voedsel en de melk.
Vers 13: [Ieder immers die van melk leeft, is onervaren in het woord van de gerechtigheid, want hij is een kind.] Melk is onervaren zijn. Ervaren zijn betekent 'door ervaring geleerd'
(Strong: G552: ἄπειρος – ontkennende vorm van G3984: πεῖρα 1 proef, proefneming, ervaring, poging 2 iets proberen, het met iets of iemand proberen 3 de proef met iets nemen 4 ervaren, door ervaring leren kennen) Eigenlijk kan je dus lezen: Iemand die van melk leeft heeft het woord niet uitgeprobeerd, hij heeft er geen ervaring mee opgedaan, hij heeft het niet op de proef gesteld.
Vers 14: [Maar voor de volwassenen is er het vaste voedsel, voor hen die hun zintuigen door het gebruik ervan geoefend hebben om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad.] Hier zien we weer dat het gebruik van het woord voedsel oplevert. Als je het woord in de praktijk gaat brengen wordt je volwassen, en daardoor zal je geoefend worden om het verschil te zien tussen goed en kwaad. Wat het in feite zegt is dit: 'wees daders van het Woord en niet alleen hoorders. Anders bedriegt u uzelf.' (Jakobus 1:22)
Laten we nu eens in 1 Korinthe 3 kijken naar wat je niet moet doen.
Vers 2 en 3: [Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet, want u bent nog vleselijk. Als er immers onder u afgunst is en ruzie en tweedracht, bent u dan niet vleselijk en wandelt u dan niet naar de mens?] Als je vleselijk bent ben je nog niet toe aan vast voedsel. En ruzie is daar een kenmerk van. Als je naar hoofdstuk 13 van hetzelfde boek kijkt kan je zeggen dat het ontbreken van de liefde het kenmerk is.
Vers 4: [Want als iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet vleselijk?] Dit is waar er ruzie over was, dit was waardoor er twee groepen ontstonden. De ene groep zei: 'Wij zijn volgelingen van Paulus' terwijl een andere groep zichzelf de volgelingen van Apollos noemden.
Vers 5: [Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft?] En dit is dus waarom het vleselijk is: omdat Paulus en Apollos het geloof van de Heere gekregen hebben, en dienaren zijn van Iemand die hoger is, namelijk Christus.
Vers 6-7: [Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien. Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien.] God geeft de groei, we zijn niet van Paulus, en niet van Apollos, we zijn van God zelf! We moeten ons niet noemen naar wat op aarde is maar naar God. Ik ben niet van Paulus, ik ben niet van Apollos, ik ben niet van Calvijn en ook niet van Luther, nee ik ben niet van Curry Blake en zelfs niet van mijzelf. IK BEN VAN GOD!
Vers 8: [En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning.] Ook is het zo dat Paulus en Apollos samen één zijn. In Christus is er geen onderscheid tussen hen. Het is vleselijk om dingen die God samengevoegd heeft weer uit elkaar te trekken alsof ze tegengestelden zijn. Hoewel er wel verschillen zaten in de positie en waarschijnlijk ook in de onderwijzingen van deze twee mensen vertegenwoordigden ze beiden dezelfde God. Hierbij durf ik de volgende vraag te stellen: Jood en Griek zijn één in Christus (Galaten 3:28) ben je dan niet vleselijk als je zegt dat sommige beloftes alleen gelden voor Joden of alleen voor Christenen? Als je bijvoorbeeld zegt dat regels uit Jakobus niet gelden voor de alledaagse Christen omdat het geschreven is aan de twaalf stammen in de verstrooiing? Is het niet vleselijk om te zeggen dat beloftes van vroeger niet meer gelden voor vandaag terwijl de Bijbel stelt dat net nieuwe verbond een verbond is met betere beloftes dan het oude(Hebreeën 8:6) en een eeuwig verbond is(Hebreeën 13:20). Over die beloftes staat het volgende geschreven: 'Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons.' (2 Korinthe 1:20) Zou het niet vleselijk zijn als je onderscheid gaat maken tussen die dingen terwijl God gezegd heeft dat het een eeuwig verbond zou zijn, waarin in Christus alle volkeren gezegend zijn en allen één zijn en zij allen kinderen van Abraham zullen zijn die in Hem geloven! (Galaten 3)
Terug naar 1 Korinthe hoofdstuk 3:
Vers 9: [Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú.] De 'wij' in deze zin gaat over Paulus en Apollos terwijl de 'u' gaat over de mensen in Korinthe. Paulus en Apollos zijn toe aan vast voedsel terwijl de Korinthiërs nog melk nodig hebben. En hier lezen we dat Paulus zichzelf een medearbeider noemt en de Korinthiërs een akker. Hij is degene die de arbeid doet en zij zijn degene aan wie gebouwd worden, degene die bevochtigd worden als een akker. Dit is degene die nog niet toe is aan het arbeiden. Daarmee komen we terug bij de woorden van Jezus. 'Mijn voedsel is het doen van de wil van Mijn Vader.' En ons vaste voedsel is het doen van het Woord dat we in de Bijbel vinden, de wil van de Vader.
31 En intussen vroegen de discipelen Hem: Rabbi, eet toch iets. 32 Maar Hij zei tegen hen: Ik heb voedsel te eten waarvan u geen weet hebt. 33 De discipelen dan zeiden tegen elkaar: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht? 34 Jezus zei tegen hen: Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng. 35 Zegt u niet: Nog vier maanden, en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Sla uw ogen op en kijk naar de velden, want zij zijn al wit om te oogsten. 36 En wie oogst, ontvangt loon en verzamelt vrucht voor het eeuwige leven, opdat zich samen verblijden zowel wie zaait als wie oogst. 37 Want hierin is de spreuk waar: De één zaait, de ander oogst. 38 Ik heb u uitgezonden om te oogsten waarvoor u zich niet hebt ingespannen; anderen hebben zich ingespannen en u hebt de vrucht van hun inspanning binnengehaald. (Johannes 4:31-38)
Zien we in de tekst van Jezus dat niet ook, als je goed kijkt in vers 35 zegt Hij dat het tijd is om te oogsten. In vers 36 staat er dat je vrucht verzameld als je oogst. De zaaier en degene die oogst zijn niet altijd dezelfde, zoals je ook in 1 Korinthe 3:6-7. Maar het is God die laat groeien. En de discipelen zijn uitgezonden om te oogsten (vers 38) en daarmee betrekt Jezus het verhaal van het voedsel direct op de discipelen zelf betrokken. De vrucht van de Geest is: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Hieraan herkennen wij de boom! Hieraan herkennen wij ons voedsel!
Conclusie: Het doen van het woord is het vaste voedsel en zijn de vruchten van ons geloof. Het heeft niets te maken met dieper graven in de schriften maar wel met het toepassen van de schriften. Doen wat Jezus opgedragen heeft om te doen en te worden als Hij in werken(Johannes 14:12, 17:18, Efeze 4:15, Markus 16:17-18) en in karakter(Romeinen 8:29, Efeze 4:15, 1 Korithe 3:18, Filippenzen 2:5).
Wees gezegend allemaal! Ik hoop dat iemand er iets van geleerd heeft.
Tot de volgende keer
Leendert Reek.