Hoofdstuk 5 - Wie zou willen sterven voor een leugen?
Iets dat bij de aanvallen op het Christendom vaak over het hoofd wordt gezien is de radicale verandering van Jezus’ apostelen. Hun veranderde levens zijn een betrouwbaar getuigenis voor de waarheid van Zijn boodschap. Daar het Christendom is ontstaan in het verleden, moeten we bij ons onderzoek voor een groot deel afgaan op getuigenverklaringen, zowel schriftelijk als mondeling.
Er bestaan veel definities van ‘geschiedenis’, maar ik geef de voorkeur aan deze: ‘Kennis van het verleden, gebaseerd op getuigenverklaringen’. Als iemand zegt: “Dat vind ik geen goede omschrijving”, dan vraag ik: “Gelooft u dat Napoleon echt bestaan heeft?” Bijna altijd antwoorden ze “Ja”. “Heeft u hem zelf gezien?”, vraag ik, en dan geven ze toe dat dit niet het geval is. “Hoe weet u het dan?” Wel, ze gaan af op getuigenverklaringen. Aan deze definitie van geschiedenis kleeft één moeilijkheid. Het getuigenis moet betrouwbaar zijn, anders wordt degene die het hoort verkeerd ingelicht. Het Christendom houdt in: Kennis van het verleden gebaseerd op getuigenverklaringen. Dus moeten we ons afvragen: “Waren de oorspronkelijke mondelinge getuigenverklaringen over Jezus waarheidsgetrouw? Kunnen we ervan op aan dat ze nauwkeurig hebben overgebracht wat Jezus gezegd en gedaan heeft? Ik geloof van wel.
Ik kan geloof hechten aan de verklaringen van de apostelen omdat van die twaalf mannen er elf waren die de marteldood stierven, en wel op grond van twee dingen: de opstanding van Christus en hun geloof in Hem als Gods Zoon. Ze werden gemarteld en geslagen en vonden tenslotte de dood op de wreedste, toenmaals bekende manieren:
Ja, veel mensen zijn gestorven voor een leugen, maar ze dachten dat het de waarheid was. Wanneer nu de opstanding niet plaatsgevonden had (d.w.z. niet waar was), dan zouden de discipelen dat geweten hebben. Ik kan geen enkele manier vinden waarop zij bedrogen zouden kunnen zijn.
Deze elf mannen zouden in dat geval niet alleen voor een leugen gestorven zijn, maar - en nu komt het - dan zouden ze ook nog geweten hebben dat het een leugen was. Het zal niet meevallen om in de geschiedenis elf mensen te vinden die voor een leugen stierven terwijl ze bovendien nog wisten dat het een leugen was.
We moeten een paar dingen weten om wat ze deden op de juiste waarde te schatten. Ten eerste: wanneer de apostelen schreven of spraken, deden ze dat als ooggetuigen. Petrus zei: “Want wij zijn geen kunstig bedachte verzinsels gevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Heere Jezus Christus bekendmaakten, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit.” (2 Petrus 1:16 HSV). De apostelen wisten heel goed het verschil tussen mythen of legenden en werkelijkheid.
Johannes legde de nadruk op het ooggetuige-aspect van wat bij de Joden bekend was: “Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is - hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En onze gemeenschap is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Johannes 1:1-3).
Lukas zei: “Aangezien velen ter hand genomen hebben een verslag op te stellen van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben, zoals zij die van het begin af ooggetuigen en dienaren van het Woord zijn geweest, aan ons overgeleverd hebben, heeft het ook mij goedgedacht, na alles van voren af aan nauwkeurig onderzocht te hebben, het geordend voor u te beschrijven,” (Lukas 1:1-3 HSV).
In het boek Handelingen beschreef Lukas vervolgens de periode van veertig dagen na de opstanding toen Zijn volgelingen Hem van dichtbij gadegeslagen hebben. “Mijn eerste boek heb ik gemaakt (Theophilus) over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren, tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen, die Hij had uitgekozen, door de Heilige Geest zijn bevelen had gegeven; aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft” (Hand. 1:1-3).
Johannes begon het laatste gedeelte van zijn Evangelie aldus: “Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek” (Johannes 20:30).
Deze ooggetuige-verklaringen gingen hoofdzakelijk over de opstanding. De apostelen waren getuigen van Zijn opstandingsleven:
Lukas 24:48; Johannes 15:27; Handelingen 1:8; Handelingen 2:2-3; 2 Handelingen 3:15; Handelingen 4:33; Handelingen 5:32; Handelingen 10:39; Handelingen 10:41; Handelingen 13:31; Handelingen 22:15; Handelingen 23:11; Handelingen 26:16; 1 Korinthiërs 15:4-9;
1 Korinthiërs 15:15; 1 Johannes 1:2.
Ten tweede moesten de apostelen er zelf van overtuigd worden dat Jezus uit de dood was opgestaan. Eerst geloofden zij het niet. Ze gingen weg en verborgen zich (Markus 14:50). Zonder aarzeling lieten zij hun twijfel blijken. Pas na overvloedig en overtuigend bewijs geloofden ze. Zoals b.v. Thomas, die zei dat hij niet zou geloven dat Christus uit de dood was opgestaan tenzij hij zijn vinger in de littekens van de spijkers had gelegd. Thomas stierf later de marteldood voor Christus. Werd hij bedrogen? Hij bewees met zijn leven dat het niet zo is.
Nog een voorbeeld was Petrus. Hij verloochende Christus meermalen tijdens Zijn verhoor. Tenslotte liet hij Jezus in de steek. Maar er gebeurde iets met deze lafaard. Slechts korte tijd na Jezus’ kruisiging en begrafenis, vertoonde Petrus zich in Jeruzalem waar hij vrijmoedig, op straffe des doods, verkondigde dat Jezus de Christus was en was opgestaan. Tenslotte werd Petrus gekruisigd, met het hoofd naar beneden. Werd hij bedrogen? Wat was er met hem gebeurd? Wat had hem zo totaal veranderd in een dappere leeuw voor Jezus? Waarom was hij bereid voor Hem te sterven? De enige verklaring die mij bevredigt is 1 Korinthiërs 15:5: “En Hij is verschenen aan Cephas (Petrus)” (Johannes 1:42).
Het klassieke voorbeeld van een man die tegen wil en dank tot bekering kwam was Jakobus, de broer van Jezus (Mattheüs 13:55; Markus 6:3). Hoewel Jakobus niet één van de oorspronkelijke twaalf was (Mattheüs 10:2-4), werd hij later als apostel erkend (Galaten 1:19) evenals Paulus en Barnabas (Handelingen 14:14). Toen Jezus nog in leven was, geloofde Jakobus niet in zijn broer Jezus als de Zoon van God (Johannes 7:5). Het is best mogelijk dat hij, net zoals zijn broers en zusters, de spot met Hem gedreven heeft. “Je wilt dat de mensen in je geloven? Waarom ga je niet naar Jeruzalem om te laten zien wat je kan”. Jakobus zal zich er wel voor geschaamd hebben dat Jezus overal de naam van de familie belachelijk maakte door zijn fantastische beweringen (“Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” - Johannes 14:6 - “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken” - Johannes 15:5 - “Ik ben de goede herder en Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij” - Johannes 10:14). Hoe zou u het vinden als uw broer zulke dingen zei?
Maar er gebeurde iets met Jakobus. Nadat Jezus was gekruisigd en begraven, predikte Jakobus in Jeruzalem. Zijn boodschap was dat Jezus stierf voor de zonden en was opgestaan en leeft. Tenslotte werd Jakobus één van de leiders van de Kerk van Jeruzalem en schreef een boek, de brief van Jako- bus. De beginregels zijn: “Jakobus, een dienstknecht van God en van de Heer Jezus Christus”. Zijn broer. Tenslotte stierf Jakobus een marteldood door steniging op bevel van Ananias, de hogepriester (Josephus). Was Jakobus bedrogen? Nee, de enige aannemelijke verklaring is 1 Korinthiërs 15:7 “vervolgens is Hij aan Jakobus verschenen”.
Als de opstanding een leugen was, moeten de apostelen dat hebben geweten. Waren ze bezig de mensen op een kolossale manier voor de gek te houden? Die mogelijkheid valt niet te rijmen met wat ons bekend is van het hoge zedelijke peil van hun leven. Zelf veroordeelden ze de leugen en legden ze de nadruk op eerlijkheid. Ze moedigden de mensen aan om de waarheid te leren kennen. In zijn beroemde werk “De geschiedenis van de ondergang en de val van het Romeinse Rijk” noemt de geschiedschrijver Edward Gibbon de “zuivere maar strikte levenswandel van de eerste Christe- nen” als één van de vijf oorzaken van de snelle opkomst van het Christendom. Michael Green, rec- tor van het St. John’s College, Nottingham, merkt over de opstanding op: “dat was het geloof dat verslagen volgelingen van een gekruisigde rabbi veranderde in moedige getuigen en martelaren van de jonge Kerk. Dit was het enige geloof dat scheiding bracht tussen de volgelingen van Jezus en de Joden en dat hen tot de Gemeente van de opstanding maakte. Men kon hen gevangen zetten, hen slaan, hen doden, maar men kon hen niet tot verloochening brengen van hun overtuiging “Hij herrees op de derde dag”.1
Ten derde maakt de onverschrokken houding van de apostelen onmiddellijk nadat ze overtuigd waren van de opstanding, het onwaarschijnlijk dat het allemaal bedrog was. Bijna van de ene dag op de andere werd hun optreden vrijmoedig. Petrus, die Christus had verloochend, trad op, hoewel hij met de dood werd bedreigd, en verkondigde dat Jezus leefde nadat Hij was opgestaan. De autoriteiten arresteerden de volgelingen van Christus en geselden hen, maar toch waren ze spoedig weer terug op straat om te getuigen van Jezus (Handelingen 5:40-42). Hun veerkracht viel op bij hun vrienden en hun moed viel op bij hun vijanden. En ze predikten bovendien niet in een achteraf plaatsje, maar in Jeruzalem.
Jezus’ volgelingen hadden de martelingen en de dood niet moedig tegemoet kunnen treden als ze niet overtuigd waren geweest van de opstanding van hun Heer. De overeenkomst tussen hun boodschap en levenswandel was buitengewoon. De kans op volledige overeenstemming in een grote groep is gering, toch stemden ze allen overeen op het punt van de opstanding. Als ze bedriegers waren, valt het moeilijk te verklaren waarom er niet één van hen onder de druk bezweek.
Pascal, de Franse filosoof, schrijft: “De aantijging dat de apostelen oplichters waren is volkomen uit de lucht gegrepen. Laten we eens nagaan waar deze aanklacht logischerwijs op zou zijn uitgelopen. Denkt u die twaalf mannen eens in, die na de dood van Jezus Christus bij elkaar komen en dan een complot smeden om te zeggen dat Hij is opgestaan. Dat zou een aanval hebben betekend zowel op de burgerlijke als de godsdienstige autoriteiten. Een mensenhart, vreemd genoeg, is grillig en veranderlijk; het gaat overstag voor mooie beloften en wordt in verleiding gebracht door materiële zaken. Als één van deze mannen was bezweken voor de verleiding die zo aanlokkelijk was, of niet op had gekund tegen de onweerstaanbare bedreiging met gevangenis en marteling, zouden ze allemaal verloren zijn geweest”.2
Michael Green vraagt zich af: “Hoe is het mogelijk dat ze allemaal, bijna van de ene dag op de andere, zo’n onstuimige groep enthousiastelingen geworden zijn die in drie werelddelen tegenstand trotseerden en wantrouwen, spot, ontbering, gevangenis en dood, omdat ze overal Jezus en de opstanding verkondigden?”
Een onbekende schrijver schetst de verandering die optrad in het leven van de apostelen: “Op de dag van de kruisiging waren ze vervuld met droefheid, op de eerste dag van de week met blijdschap. Bij de kruisiging hadden ze geen hoop meer; op de eerste dag van de week gloeiden hun harten van zekerheid en hoop. Toen ze de boodschap van de opstanding hoorden waren ze in het begin ongelovig en moeilijk te overtuigen, maar toen ze eenmaal zekerheid hadden kenden ze geen twijfel meer. Wat kon de oorzaak zijn van deze verbazingwekkende verandering in deze mannen binnen zo korte tijd? Alleen het feit dat het lichaam weg was uit het graf zou nooit zo’n totale ommekeer in hun geestelijke instelling en hun aard teweeg kunnen brengen. Een legende zou meer dan drie dagen nodig hebben gehad om zo’n invloed op hen te hebben. Er is langere tijd voor nodig om een legende te laten groeien. Het gaat hier om een feit dat psychologisch gezien verklaard moet worden. Denk dan eens aan het karakter van de getuigen, mannen en vrouwen die de wereld de meest verheven ethiek leerden die men ooit heeft gekend, en die van deze leer het levend bewijs waren, zoals zelfs hun vijanden getuigen. Denk eens aan een kleine groep verslagen lafaards die de ene dag wegschuilt in een opperkamer en die een paar dagen later herschapen is in een stel mannen dat door geen vervolging tot zwijgen is te brengen; wat een psychologische waanzin zou het zijn om deze verbazingwekkende verandering toe te schrijven aan zo iets onbeduidends als een miserabel verzinseltje dat ze de wereld proberen aan te smeren. Dat zou gewoon nergens op slaan”.
Kenneth Scott Latourette schrijft: “De uitwerking van de opstanding en de komst van de Heilige Geest over de discipelen was ... van groot belang. Van ontmoedigde, ontgoochelde mannen en vrouwen die bedroefd terugzagen op de dagen dat ze hadden gehoopt dat Jezus “degene was die Israël zou verlossen”, werden ze tot een stel geestdriftige getuigen”.4
Paul Little stelt de vraag: “Zijn deze mannen, die de zedelijke opbouw van de samenleving hielpen veranderen, leugenaars of misleide gekken? Deze andere mogelijkheden zijn moeilijker te geloven dan het feit van de opstanding en er is ook niet het geringste bewijs waardoor ze ondersteund worden”.5
De standvastigheid van de apostelen, zelfs ten dode toe, kan niet worden weggeredeneerd. Volgens de Encyclopaedia Brittannica, vermeldt Origenes dat Petrus met zijn hoofd naar beneden werd gekruisigd. Herbert Workman beschrijft de dood van Petrus als volgt: “Aldus, zoals onze Heer had voorspeld, werd Petrus “omgord” door iemand anders en “gebracht” om te sterven langs de Aurelische Weg, naar een plek dicht bij de tuinen van Nero op de heuvel van het Vaticaan, waar zoveel van zijn broeders aan een gruwelijke dood waren gestorven. Op zijn eigen verzoek werd hij met zijn hoofd naar beneden gekruisigd, omdat hij zichzelf niet waardig vond om op dezelfde manier als zijn Meester het lijden te ondergaan”.6
Harold Mattingly schrijft in zijn geschiedenisboek: “De apostelen St. Petrus en St. Paulus bezegelden hun getuigenis met hun bloed”.7
Tertullius schreef: “Niemand zou bereid zijn om te sterven als hij niet wist dat hij de waarheid bezat”.8 Simon Greenleaf, hoogleraar rechten aan de Harvard Universiteit, een man die er jarenlang college over gaf hoe men een getuigenis moet ontzenuwen en bepalen of een getuige liegt of niet, komt tot deze conclusie: “In de geschiedenis van de militaire oorlogvoering is haast geen voorbeeld te vinden van een dergelijke heldhaftige standvastigheid, lijdzaamheid en onverschrokken moed. Ze hadden alle reden om de grondslagen van hun geloof nauwkeurig na te gaan, evenals de bewijzen van de grote feiten en waarheden waarvoor zij opkwamen”.9
De apostelen gingen door de beproeving van de dood heen om de waarheid van hun prediking te bewijzen. Ik vind dat ik meer reden heb om hun getuigenis te geloven dan dat van de meeste mensen die ik vandaag ontmoet, mensen voor wie het nog teveel is om de straat over te steken voor datgene waarin ze geloven, laat staan dat ze bereid zijn ervoor te sterven.
Voetnoten:
1 Michaël Green, “Editor’s Preface” in George Eldon Ladd, Believe in the Resurrection of Jezus (Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1975).
2 Robert W. Gleason (Ed.), The Essential Pascal, Trans. By G.F. Pullen (New York: Mentor-Omega Books, 1966), p. 187.
4 Kenneth Scott Latourette, A History of Christianity (New York: Harper and Brothers Publishers, 1937) Vol. I, p. 59. 5 Paul Little, Know Why You Believe (Wheaton, Ill.:Scripture Press Publications, Inc., 1971), p. 63.
6 Herbert B. Workman, The Martyrs of the Early Church (London: Charles H. Kelly, 1913), pp. 18-19.
7 Harold Mattingly, Roman Imperial Civilization (London: Edward Arnold Publishers, Ltd., 1967), p. 226.
8 Gaston Foote, The Transformation of the Twelve (Nashville: Abingdon Press, 1958), p. 12.
9 Simon Greenleaf, An Examination of the Testimony of the Four Evangelists by the Rules of Evidence Administered in the Courts of Justice (Grand Rapids: Baker Book House, 1965. Reprint of 1874 edition, New York: J. Cockroft and Co.), p. 29.
Er bestaan veel definities van ‘geschiedenis’, maar ik geef de voorkeur aan deze: ‘Kennis van het verleden, gebaseerd op getuigenverklaringen’. Als iemand zegt: “Dat vind ik geen goede omschrijving”, dan vraag ik: “Gelooft u dat Napoleon echt bestaan heeft?” Bijna altijd antwoorden ze “Ja”. “Heeft u hem zelf gezien?”, vraag ik, en dan geven ze toe dat dit niet het geval is. “Hoe weet u het dan?” Wel, ze gaan af op getuigenverklaringen. Aan deze definitie van geschiedenis kleeft één moeilijkheid. Het getuigenis moet betrouwbaar zijn, anders wordt degene die het hoort verkeerd ingelicht. Het Christendom houdt in: Kennis van het verleden gebaseerd op getuigenverklaringen. Dus moeten we ons afvragen: “Waren de oorspronkelijke mondelinge getuigenverklaringen over Jezus waarheidsgetrouw? Kunnen we ervan op aan dat ze nauwkeurig hebben overgebracht wat Jezus gezegd en gedaan heeft? Ik geloof van wel.
Ik kan geloof hechten aan de verklaringen van de apostelen omdat van die twaalf mannen er elf waren die de marteldood stierven, en wel op grond van twee dingen: de opstanding van Christus en hun geloof in Hem als Gods Zoon. Ze werden gemarteld en geslagen en vonden tenslotte de dood op de wreedste, toenmaals bekende manieren:
- Petrus: gekruisigd
- Andreas: gekruisigd
- Mattheüs: het zwaard
- Johannes: een natuurlijke dood
- Jakobus, de zoon van Alpheüs: gekruisigd
- Filippus: gekruisigd
- Simon: gekruisigd
- Thaddeüs: gedood door pijlen
- Jakobus, de broer van Jezus: gestenigd
- Thomas: speerstoot
- Bartholomeüs: gekruisigd
- Jakobus, de zoon van Zebedeüs: het zwaard
Ja, veel mensen zijn gestorven voor een leugen, maar ze dachten dat het de waarheid was. Wanneer nu de opstanding niet plaatsgevonden had (d.w.z. niet waar was), dan zouden de discipelen dat geweten hebben. Ik kan geen enkele manier vinden waarop zij bedrogen zouden kunnen zijn.
Deze elf mannen zouden in dat geval niet alleen voor een leugen gestorven zijn, maar - en nu komt het - dan zouden ze ook nog geweten hebben dat het een leugen was. Het zal niet meevallen om in de geschiedenis elf mensen te vinden die voor een leugen stierven terwijl ze bovendien nog wisten dat het een leugen was.
We moeten een paar dingen weten om wat ze deden op de juiste waarde te schatten. Ten eerste: wanneer de apostelen schreven of spraken, deden ze dat als ooggetuigen. Petrus zei: “Want wij zijn geen kunstig bedachte verzinsels gevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Heere Jezus Christus bekendmaakten, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit.” (2 Petrus 1:16 HSV). De apostelen wisten heel goed het verschil tussen mythen of legenden en werkelijkheid.
Johannes legde de nadruk op het ooggetuige-aspect van wat bij de Joden bekend was: “Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is - hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En onze gemeenschap is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Johannes 1:1-3).
Lukas zei: “Aangezien velen ter hand genomen hebben een verslag op te stellen van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben, zoals zij die van het begin af ooggetuigen en dienaren van het Woord zijn geweest, aan ons overgeleverd hebben, heeft het ook mij goedgedacht, na alles van voren af aan nauwkeurig onderzocht te hebben, het geordend voor u te beschrijven,” (Lukas 1:1-3 HSV).
In het boek Handelingen beschreef Lukas vervolgens de periode van veertig dagen na de opstanding toen Zijn volgelingen Hem van dichtbij gadegeslagen hebben. “Mijn eerste boek heb ik gemaakt (Theophilus) over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren, tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen, die Hij had uitgekozen, door de Heilige Geest zijn bevelen had gegeven; aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft” (Hand. 1:1-3).
Johannes begon het laatste gedeelte van zijn Evangelie aldus: “Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek” (Johannes 20:30).
Deze ooggetuige-verklaringen gingen hoofdzakelijk over de opstanding. De apostelen waren getuigen van Zijn opstandingsleven:
Lukas 24:48; Johannes 15:27; Handelingen 1:8; Handelingen 2:2-3; 2 Handelingen 3:15; Handelingen 4:33; Handelingen 5:32; Handelingen 10:39; Handelingen 10:41; Handelingen 13:31; Handelingen 22:15; Handelingen 23:11; Handelingen 26:16; 1 Korinthiërs 15:4-9;
1 Korinthiërs 15:15; 1 Johannes 1:2.
Ten tweede moesten de apostelen er zelf van overtuigd worden dat Jezus uit de dood was opgestaan. Eerst geloofden zij het niet. Ze gingen weg en verborgen zich (Markus 14:50). Zonder aarzeling lieten zij hun twijfel blijken. Pas na overvloedig en overtuigend bewijs geloofden ze. Zoals b.v. Thomas, die zei dat hij niet zou geloven dat Christus uit de dood was opgestaan tenzij hij zijn vinger in de littekens van de spijkers had gelegd. Thomas stierf later de marteldood voor Christus. Werd hij bedrogen? Hij bewees met zijn leven dat het niet zo is.
Nog een voorbeeld was Petrus. Hij verloochende Christus meermalen tijdens Zijn verhoor. Tenslotte liet hij Jezus in de steek. Maar er gebeurde iets met deze lafaard. Slechts korte tijd na Jezus’ kruisiging en begrafenis, vertoonde Petrus zich in Jeruzalem waar hij vrijmoedig, op straffe des doods, verkondigde dat Jezus de Christus was en was opgestaan. Tenslotte werd Petrus gekruisigd, met het hoofd naar beneden. Werd hij bedrogen? Wat was er met hem gebeurd? Wat had hem zo totaal veranderd in een dappere leeuw voor Jezus? Waarom was hij bereid voor Hem te sterven? De enige verklaring die mij bevredigt is 1 Korinthiërs 15:5: “En Hij is verschenen aan Cephas (Petrus)” (Johannes 1:42).
Het klassieke voorbeeld van een man die tegen wil en dank tot bekering kwam was Jakobus, de broer van Jezus (Mattheüs 13:55; Markus 6:3). Hoewel Jakobus niet één van de oorspronkelijke twaalf was (Mattheüs 10:2-4), werd hij later als apostel erkend (Galaten 1:19) evenals Paulus en Barnabas (Handelingen 14:14). Toen Jezus nog in leven was, geloofde Jakobus niet in zijn broer Jezus als de Zoon van God (Johannes 7:5). Het is best mogelijk dat hij, net zoals zijn broers en zusters, de spot met Hem gedreven heeft. “Je wilt dat de mensen in je geloven? Waarom ga je niet naar Jeruzalem om te laten zien wat je kan”. Jakobus zal zich er wel voor geschaamd hebben dat Jezus overal de naam van de familie belachelijk maakte door zijn fantastische beweringen (“Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” - Johannes 14:6 - “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken” - Johannes 15:5 - “Ik ben de goede herder en Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij” - Johannes 10:14). Hoe zou u het vinden als uw broer zulke dingen zei?
Maar er gebeurde iets met Jakobus. Nadat Jezus was gekruisigd en begraven, predikte Jakobus in Jeruzalem. Zijn boodschap was dat Jezus stierf voor de zonden en was opgestaan en leeft. Tenslotte werd Jakobus één van de leiders van de Kerk van Jeruzalem en schreef een boek, de brief van Jako- bus. De beginregels zijn: “Jakobus, een dienstknecht van God en van de Heer Jezus Christus”. Zijn broer. Tenslotte stierf Jakobus een marteldood door steniging op bevel van Ananias, de hogepriester (Josephus). Was Jakobus bedrogen? Nee, de enige aannemelijke verklaring is 1 Korinthiërs 15:7 “vervolgens is Hij aan Jakobus verschenen”.
Als de opstanding een leugen was, moeten de apostelen dat hebben geweten. Waren ze bezig de mensen op een kolossale manier voor de gek te houden? Die mogelijkheid valt niet te rijmen met wat ons bekend is van het hoge zedelijke peil van hun leven. Zelf veroordeelden ze de leugen en legden ze de nadruk op eerlijkheid. Ze moedigden de mensen aan om de waarheid te leren kennen. In zijn beroemde werk “De geschiedenis van de ondergang en de val van het Romeinse Rijk” noemt de geschiedschrijver Edward Gibbon de “zuivere maar strikte levenswandel van de eerste Christe- nen” als één van de vijf oorzaken van de snelle opkomst van het Christendom. Michael Green, rec- tor van het St. John’s College, Nottingham, merkt over de opstanding op: “dat was het geloof dat verslagen volgelingen van een gekruisigde rabbi veranderde in moedige getuigen en martelaren van de jonge Kerk. Dit was het enige geloof dat scheiding bracht tussen de volgelingen van Jezus en de Joden en dat hen tot de Gemeente van de opstanding maakte. Men kon hen gevangen zetten, hen slaan, hen doden, maar men kon hen niet tot verloochening brengen van hun overtuiging “Hij herrees op de derde dag”.1
Ten derde maakt de onverschrokken houding van de apostelen onmiddellijk nadat ze overtuigd waren van de opstanding, het onwaarschijnlijk dat het allemaal bedrog was. Bijna van de ene dag op de andere werd hun optreden vrijmoedig. Petrus, die Christus had verloochend, trad op, hoewel hij met de dood werd bedreigd, en verkondigde dat Jezus leefde nadat Hij was opgestaan. De autoriteiten arresteerden de volgelingen van Christus en geselden hen, maar toch waren ze spoedig weer terug op straat om te getuigen van Jezus (Handelingen 5:40-42). Hun veerkracht viel op bij hun vrienden en hun moed viel op bij hun vijanden. En ze predikten bovendien niet in een achteraf plaatsje, maar in Jeruzalem.
Jezus’ volgelingen hadden de martelingen en de dood niet moedig tegemoet kunnen treden als ze niet overtuigd waren geweest van de opstanding van hun Heer. De overeenkomst tussen hun boodschap en levenswandel was buitengewoon. De kans op volledige overeenstemming in een grote groep is gering, toch stemden ze allen overeen op het punt van de opstanding. Als ze bedriegers waren, valt het moeilijk te verklaren waarom er niet één van hen onder de druk bezweek.
Pascal, de Franse filosoof, schrijft: “De aantijging dat de apostelen oplichters waren is volkomen uit de lucht gegrepen. Laten we eens nagaan waar deze aanklacht logischerwijs op zou zijn uitgelopen. Denkt u die twaalf mannen eens in, die na de dood van Jezus Christus bij elkaar komen en dan een complot smeden om te zeggen dat Hij is opgestaan. Dat zou een aanval hebben betekend zowel op de burgerlijke als de godsdienstige autoriteiten. Een mensenhart, vreemd genoeg, is grillig en veranderlijk; het gaat overstag voor mooie beloften en wordt in verleiding gebracht door materiële zaken. Als één van deze mannen was bezweken voor de verleiding die zo aanlokkelijk was, of niet op had gekund tegen de onweerstaanbare bedreiging met gevangenis en marteling, zouden ze allemaal verloren zijn geweest”.2
Michael Green vraagt zich af: “Hoe is het mogelijk dat ze allemaal, bijna van de ene dag op de andere, zo’n onstuimige groep enthousiastelingen geworden zijn die in drie werelddelen tegenstand trotseerden en wantrouwen, spot, ontbering, gevangenis en dood, omdat ze overal Jezus en de opstanding verkondigden?”
Een onbekende schrijver schetst de verandering die optrad in het leven van de apostelen: “Op de dag van de kruisiging waren ze vervuld met droefheid, op de eerste dag van de week met blijdschap. Bij de kruisiging hadden ze geen hoop meer; op de eerste dag van de week gloeiden hun harten van zekerheid en hoop. Toen ze de boodschap van de opstanding hoorden waren ze in het begin ongelovig en moeilijk te overtuigen, maar toen ze eenmaal zekerheid hadden kenden ze geen twijfel meer. Wat kon de oorzaak zijn van deze verbazingwekkende verandering in deze mannen binnen zo korte tijd? Alleen het feit dat het lichaam weg was uit het graf zou nooit zo’n totale ommekeer in hun geestelijke instelling en hun aard teweeg kunnen brengen. Een legende zou meer dan drie dagen nodig hebben gehad om zo’n invloed op hen te hebben. Er is langere tijd voor nodig om een legende te laten groeien. Het gaat hier om een feit dat psychologisch gezien verklaard moet worden. Denk dan eens aan het karakter van de getuigen, mannen en vrouwen die de wereld de meest verheven ethiek leerden die men ooit heeft gekend, en die van deze leer het levend bewijs waren, zoals zelfs hun vijanden getuigen. Denk eens aan een kleine groep verslagen lafaards die de ene dag wegschuilt in een opperkamer en die een paar dagen later herschapen is in een stel mannen dat door geen vervolging tot zwijgen is te brengen; wat een psychologische waanzin zou het zijn om deze verbazingwekkende verandering toe te schrijven aan zo iets onbeduidends als een miserabel verzinseltje dat ze de wereld proberen aan te smeren. Dat zou gewoon nergens op slaan”.
Kenneth Scott Latourette schrijft: “De uitwerking van de opstanding en de komst van de Heilige Geest over de discipelen was ... van groot belang. Van ontmoedigde, ontgoochelde mannen en vrouwen die bedroefd terugzagen op de dagen dat ze hadden gehoopt dat Jezus “degene was die Israël zou verlossen”, werden ze tot een stel geestdriftige getuigen”.4
Paul Little stelt de vraag: “Zijn deze mannen, die de zedelijke opbouw van de samenleving hielpen veranderen, leugenaars of misleide gekken? Deze andere mogelijkheden zijn moeilijker te geloven dan het feit van de opstanding en er is ook niet het geringste bewijs waardoor ze ondersteund worden”.5
De standvastigheid van de apostelen, zelfs ten dode toe, kan niet worden weggeredeneerd. Volgens de Encyclopaedia Brittannica, vermeldt Origenes dat Petrus met zijn hoofd naar beneden werd gekruisigd. Herbert Workman beschrijft de dood van Petrus als volgt: “Aldus, zoals onze Heer had voorspeld, werd Petrus “omgord” door iemand anders en “gebracht” om te sterven langs de Aurelische Weg, naar een plek dicht bij de tuinen van Nero op de heuvel van het Vaticaan, waar zoveel van zijn broeders aan een gruwelijke dood waren gestorven. Op zijn eigen verzoek werd hij met zijn hoofd naar beneden gekruisigd, omdat hij zichzelf niet waardig vond om op dezelfde manier als zijn Meester het lijden te ondergaan”.6
Harold Mattingly schrijft in zijn geschiedenisboek: “De apostelen St. Petrus en St. Paulus bezegelden hun getuigenis met hun bloed”.7
Tertullius schreef: “Niemand zou bereid zijn om te sterven als hij niet wist dat hij de waarheid bezat”.8 Simon Greenleaf, hoogleraar rechten aan de Harvard Universiteit, een man die er jarenlang college over gaf hoe men een getuigenis moet ontzenuwen en bepalen of een getuige liegt of niet, komt tot deze conclusie: “In de geschiedenis van de militaire oorlogvoering is haast geen voorbeeld te vinden van een dergelijke heldhaftige standvastigheid, lijdzaamheid en onverschrokken moed. Ze hadden alle reden om de grondslagen van hun geloof nauwkeurig na te gaan, evenals de bewijzen van de grote feiten en waarheden waarvoor zij opkwamen”.9
De apostelen gingen door de beproeving van de dood heen om de waarheid van hun prediking te bewijzen. Ik vind dat ik meer reden heb om hun getuigenis te geloven dan dat van de meeste mensen die ik vandaag ontmoet, mensen voor wie het nog teveel is om de straat over te steken voor datgene waarin ze geloven, laat staan dat ze bereid zijn ervoor te sterven.
Voetnoten:
1 Michaël Green, “Editor’s Preface” in George Eldon Ladd, Believe in the Resurrection of Jezus (Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1975).
2 Robert W. Gleason (Ed.), The Essential Pascal, Trans. By G.F. Pullen (New York: Mentor-Omega Books, 1966), p. 187.
4 Kenneth Scott Latourette, A History of Christianity (New York: Harper and Brothers Publishers, 1937) Vol. I, p. 59. 5 Paul Little, Know Why You Believe (Wheaton, Ill.:Scripture Press Publications, Inc., 1971), p. 63.
6 Herbert B. Workman, The Martyrs of the Early Church (London: Charles H. Kelly, 1913), pp. 18-19.
7 Harold Mattingly, Roman Imperial Civilization (London: Edward Arnold Publishers, Ltd., 1967), p. 226.
8 Gaston Foote, The Transformation of the Twelve (Nashville: Abingdon Press, 1958), p. 12.
9 Simon Greenleaf, An Examination of the Testimony of the Four Evangelists by the Rules of Evidence Administered in the Courts of Justice (Grand Rapids: Baker Book House, 1965. Reprint of 1874 edition, New York: J. Cockroft and Co.), p. 29.